Tijd/min = (Vtot/ml x Drup/p.ml) ÷ Drup/min
De doorlooptijd (Tijd/min) is de totale volume (Vtot/ml) vermenigvuldigd met het aantal druppels in een ml (Durp/p.ml), gedeeld door de druppels per minuut (Durp/min).
Soms moet men een patiënt gedurende langere tijd vocht toedienen.
Dit gebeurt ofwel omdat die patiënt een tekort aan vocht heeft ofwel omdat het vocht stoffen bevat die de patiënt nodig heeft.
Dit toedienen gebeurt via een naald (plastic canule in de ader van de patiënt, ook wel een intraveneus infuus genaamd.
De vloeistof zit hierbij in een infuuszak en loopt via een slang, waarin halverwege een druppelaar zit.
Doormiddel van die druppelaar kan men het aantal druppels, dat per minuut in de bloedbaan terecht komt, regelen.
Zo bepaalt men hoeveel vloeistof er in een bepaalde tijd wordt toegediend.
Om te kunnen bepalen hoeveel vloeistof er per tijdseenheid inloopt, moet men weten hoeveel druppels er in een milliliter gaan.
Hoeveel druppels zit er in één ml?
In het algemeen gaat men uit van: 1 ml = 20 druppels
Maar afhankelijk van temperatuur en samenstelling van de vloeistof kan er een verschil in druppelgrootte van wel 30% ontstaan.
Men kan niet uitgaan van een exacte berekening van de doorlooptijd!
Houd hier rekening mee als de volgende gift enige voorbereiding vereist zoals het prepareren van medicijnen of het ontdooien van plasmaproducten).
Maar in het algemeen mag men dus uitgaan van 20 druppels per milliliter voor een goede benadering.
Druppels per ml aanpassen
LET OP: Niet alle vloeistoffen zijn in viscositeit gelijk! Het aantal druppels per milliliter kan daarom verschillen.
Voor de meeste waterachtige vloeistof geldt dat één ml gelijk is aan 20 druppels.
Voor bloed of sondevoeding is het aantal druppels per milliliter 16 stuks.
Wanneer je gaat berekenen hoe lang een vloeistof nog doorloopt vergewis je dan eerst wat de hoeveelheid druppels per milliliters is van de vloeistof.